Inhoudsopgave |
---|
Leren van de geschiedenis |
Wat is belangrijk? |
Zelfverloochening, subjectivisme en de bijbel kent maar 1 kerk |
Dynamisch spreken over de kerk |
Achterblijvers na de vereniging |
Alle pagina's |
Â
Afscheiding of Doleantie werk van de Here?
Als we afzien van mensen, dan moest ons voorgeslacht toch zijn (Gods) werk in 1834 eerbiedigen? Niet in een romantische nostalgie en ook niet in het canoniek verklaren van een religieuze, een 'afgescheiden' sub-cultuur in Nederland, maar binnen het grote vergezicht van het komende koninkrijk van Hem, die een groot en eeuwig werk bezig was te voltrekken. Natuurlijk hadden de mensen toen ook hun eigen koppigheid en hun gelijkhebberij in kleinburgerlijkheid. Maar daarmee is het laatste en het diepste niet gezegd. Het werk Gods kon je toch niet in de waagschaal stellen om maar de éénheid te verkrijgen?
Maar was diezelfde Here met zijn Geest dan niet duidelijk werkzaam, toen de kerken van Reitsum in Friesland en van Kootwijk en Voorthuizen op de Veluwe de weg van de vrijmaking in 1886 vonden en toen er in Amsterdam eindelijk een kerkeraad kwam die weer verstond, wat tucht in de kerk van Christus is en wat het concreet inhoudt tegenover de machtsaanmatiging van kerkelijke besturen te belijden, dat Christus en Hij alleen koning is en dat zijn Woord verlossende wet voor de gemeente is? Ook hier mocht toch niets, terwille van het resultaat in de waagschaal worden gesteld?
(1. p. 46)
Discussies in openbaarheid
Daarbij moeten we niet vergeten, dat de discussies met betrekking tot de vereniging zich voor een heel groot deel in volle openbaarheid afspeelden in de kerkelijke vergaderingen en in de pers. Dat is in de ontwikkeling van de 19e eeuw zonder meer een heel belangrijk positief gegeven. (1. p. 46)
19e eeuw als voorbeeld voor ons
De vragen hebben alle het stempel van de vorige (19e) eeuw. Wanneer de gereformeerde belijdenis het hart niet heeft, kan men zich vandaag van die vragen gemakkelijk afmaken. Er blijft voor de moeite van de consciëntie niet meer dan een meewarig glimlachje over. Maar wie het werk van Hoger Hand heeft onderkend in 1834 en ook in 1886 èn in heel de geloofsworsteling van de vorige eeuw - met de worsteling om de kerk en haar éénheid in het centrum daarvan - die zal niet kunnen ontkennen, dat de vragen en de moeiten van de broeders van een eeuw geleden grote actualiteit houden.
In hun vragen zijn de broeders ons nabij en in vele opzichten ten voorbeeld. Daarom is het antwoord, dat zij vonden, ons nog altijd ter overweging gegeven. (1. p. 49)
Impasse opgelost
Dat het (eenheid 1892) nog jaren heeft geduurd, daarvan moet de hoofdreden ongetwijfeld bij de dolerende broeders worden gezocht met als centrale figuur A. Kuyper. Enerzijds was hun verwijt naar de kant van de christelijke gereformeerden, dat zij stelden: alléén de Christelijke Gereformeerde Kerk is de wettige openbaring van het lichaam van Christus (we herkennen dat verwijt toch, ook voor onze dagen?). Anderzijds hebben Kuyper c.s. getracht de broeders van de Afscheiding zó ver te brengen, dat ze uiteindelijk positie kozen binnen het kader van het 'dolerende' denken en doen. (...) nl. in de pretentie dat in de kerken van de Doleantie de historische continuïteit was te zien van de gereformeerde kerken in Nederland, die in 1816 onder het juk waren gekomen. (1. p. 50)
Toen scheen er een impasse te zijn ontstaan zonder perspectief. Maar juist toen werd de weg tot elkaar geopend. De mannen van de Doleantie zagen af van hun pogen de christelijke gereformeerde broeders in hun richting te dwingen. Ze concentreerden zich na de mislukking van de concept-acte in de synode van Leeuwarden van de Nederduitsche Gereformeerde Kerken op de belijdenis van de 3 formulieren van eenheid en op de gereformeerde kerkregering, zoals die gestalte had gekregen in de kerkorde die vanouds was aanvaard door de gereformeerde kerken in Nederland.
De synode blijft oog houden voor het "onmiskenbare verschil" tussen '1834' en '1886', maar zij herhaalt met praktisch dezelfde woorden, dat zij bereid is " met het oog op en krachtens de eenheid in Belijdenis en Kerkregeering" te pogen om tot Vereniging te komen en kerkelijk samen te leven.
Eenvoudiger kon het niet! maar deze eenvoud bleek het kenmerk van het ware te zijn.
Men wijst niet alleen de enig-mogelijke grondslag aan. Men zegt ook: deze eenheid is er en daarom zullen we elkaar zoeken en zó kunnen we onder Gods zegen elkaar ondanks alle verschil in beoordeling van '1834' en van '1886' bereiken.
Hoe dankbaar men bleef voor '1834', de Afscheiding werd niet tot een vierde formulier van eenheid verheven. Het zou ook tegen haar eigen aard en bedoeling in geweest zijn. (1. p. 50,51)
Als er confessionele eenheid wordt gekonstateerd, moet de kerkelijke eenheid metterdaad volgen. (1. p.59)
Hoe komt de eenheid wel en wanneer niet?
Hoe komt die eenheid er? Hoe wordt die broederliefde geboren? Petrus geeft dat duidelijk aan: door gehoorzaamheid aan de waarheid. Die gehoorzaamheid aan de waarheid reinigt tot broederliefde. Gehoorzaamheid aan de waarheid reinigt tot kerkelijke eenheid.
Komt het niet tot de éne broederliefde, dan gaat er daarvóór blijkbaar iets fout in het reinigingsproces, dat in die broederliefde, in kerkelijke eenheid, moet uitmonden.
Dan zijn de zondige tegenkrachten nog zo sterk dat de gehoorzaamheid aan de waarheid er niet of onvoldoende uitkomt.
Onderkennen wij de macht van de zonde hier? (1. p. 60)
Dezelfde waarheid erkennen maar niet komen tot kerkelijke eenheid?
Want het kan niet, het mag niet, het is uitgesloten: dat we dezelfde waarheid kennen, aangrijpen en belijden, maar niet samen gehoorzaam zijn. Niet komen tot kerkelijke eenheid, tot de broederliefde van de broeders die samenwonen.
Wel dezelfde waarheid erkennen, maar niet samen één zijn in de kerk, dat is ten diepste een motie van wantrouwen naar de waarheid toe.
Naar God toe! (1. p. 61)
< Vorige |
---|